|
De geslachten Spiraea, Filipendula en Physocarpus behoren alle drie tot de uitgebreide Rozenfamilie; zij hebben gemeen dat de bloeiwijzen uit rijk bloeiende pluimen van kleine bloempjes bestaan. Aanvankelijk behoorden de drie tot een en hetzelfde geslacht "Spiraea". Recentelijk echter werd, vooral op basis van DNA onderzoek, besloten uit te gaan van drie geslachten: Spiraea, Filipendula en Physocarpus Zo heet thans het Theeboompje: Spiraea salicifolia (de oude naam). De Moerasspirea heet: Filipendula ulmaria (was: Spiraea ulmaria) en de Blaasspirea: Physocarpus opulifolia (was: Spiraea opulifolia). |
...................................................................................................................................................................................................................................................
Het geslacht Spiraea (Struikspirea / Spierstruik) kent een 100-tal soorten, die van oorsprong niet tot onze flora behoren. Zij komen vooral uit Azië en de Himalaya. Een aantal soorten zijn sinds de tweede helft van de 19e eeuw als sierplanten bij ons binnengebracht. Zij hebben allerlei kruisingen ondergaan en raakten ten dele bij ons verwilderd. Het zijn heesters van 2 - 2.5 m. maar ook kleiner tot 50 cm. en dicht begroeid met grote bloempluimen, vooral in de kleuren roze tot violetrood. Van de meeste soorten hebben de bloemen behalve een grote hoeveelheid meeldraden ook een nectarring en bieden de bestuivers naast de rijkelijke pollen ook nectar. Onze naam "Spierstruik" is een misleidende weergave van de oorspronkelijk Griekse naam Speiraia. Speira /speiraia betekent "dat wat ineengevlochten is": ons woord "spiraal". Het verwijst naar de ineengevlochten stampers en vruchten van de bloem van dit geslacht. In plaats van "Spierstruik" zou de plant dan ook "Spiraalstruik" of "schroefstruik" moeten luiden.
Het Theeboompje (Spiraea salicifolia)
komt uit Japan. Het werd door de plantkundige Carolus Clusius al in 1586 naar
Europa gebracht en
burgerde hier sindsdien in. Zijn naam salicifolia ("met
het blad van de wilg") dankt het aan de lancetvormige bladeren, die
vooral de toppen van de bloeistengels sieren; in de oksels groeien de
piramidevormige bloeiwijzen vol lichtroze bloemen, in bloei van juni tot
augustus. De vele meeldraden leveren rijkelijk pollen en de duidelijk
zichtbare honingkrans tussen de stempels en de meeldraden scheidt
nectar af.
....Het geslacht Filipendula
kent een 7-tal soorten die inheems zijn in Europa. De planten hebben
een kruipende, vertakte wortelstok, waaruit stevige bloeistengels naar
boven komen. De planten vermeerderen zich doorgaans middels uitlopers van
de wortelstok. De bladeren zijn geveerd met een aantal topblaadjes. De
bloemen zijn 5-tallig (soms 6) en hebben geen nectariën. De bij ons
meest voor-komende soorten zijn de Moerasspirea (Filipendula ulmaria) en
de Knolspirea (Filipendula vulgaris)
De Moerasspirea (Filipendula
ulmaria) kwam al vóór de laatste ijstijd algemeen voor in Europa. De
wortelstok houdt van een vochtige bodem en zorgt via uitlopers voor een
snelle uitbreiding van de plant. Op de roodbruine bloeistelen
komen in de eerste helft van de zomer sterk geurende, dichte en ruim
vertakte
(room-)witte bloemtrossen te voorschijn. De bloempjes zijn 5-tallig; de
5 stijlen zijn schroefvormig om elkaar gedraaid; de plant levert geen
nectar, maar pollen des te meer. De talloze meeldraden steken ruim
buiten de kroon uit en leveren het pollen af in de haren van de rond
lopende bestuiver. Vliegen, kevers en bijen komen erop af. In de natuur
is de moerasspirea nog in ruime mate aanwezig en om haar
schoonheid wordt zij veel in onze tuinen toegepast. De rubra is
een van de vele cultuurvormen. Delen van het veervormige blad lijken op dat
van de Iep (Ulmus), vandaar "ulmaria".
Het geslacht Physocarpus is inheems in NO Amerika en NO Azië en
omvat 20 soorten. Drie van de zes soorten uit Amerika zijn als
sierplanten in cultuur gebracht en sinds de vorige eeuw overgekomen naar
Europa. Er wordt nog volop mee geëxperimenteerd, gecultiveerd en
gecombineerd. Ook van de andere soorten zullen ongetwijfeld sierstruiken
alsnog in onze tuinen komen.
. ........................................................................................................................************************....................................................................
|